De gemeentelijke autobusdienst Klundert – Zevenbergen, 1911-1924
De eerste geregelde autobusdienst in Noord-Brabant en een van de eerste in heel Nederland, ging meer dan honderd jaar geleden, op 10 december 1913, van start tussen Klundert en Zevenbergen. Het was vrij bijzonder dat Klundert al in 1911 het initiatief nam tot de oprichting van een gemeentelijk autobusbedrijf, maar ook verklaarbaar gezien de omstandigheden.
In 1876 was in West-Brabant het spoorwegnet voltooid en Klundert had geen station of halte gekregen. De gegoede burgerij van het dorp dreigde voorgoed verstoken te blijven van adequaat openbaar vervoer. Als men gebruik wilde maken van de trein, dan zat er niets anders op dan een rijtuig te huren en daarmee naar Zevenbergen of Lage Zwaluwe te gaan. Al gauw sprong een ondernemer in dit “gat”: de gebroeders Punt begonnen met hun koets in 1879 een omnibusdienst tussen Klundert en Zevenbergen, met een jaarlijkse ondersteuning van fl. 100,- uit de gemeentekas.
Vanaf 1880 kwam de stoomtram naar West-Brabant (Breda – Oosterhout, 1880; Bergen op Zoom – Tholenscheveer, 1882) en ook Klundert leek daarvan te gaan profiteren. Er werden plannen gemaakt voor een lijn van Willemstad over Fijnaart en Klundert naar Zevenbergen, maar die leidden tot niets. Het tramwegnet in de regio breidde zich vervolgens gestaag uit, maar Klundert viel telkens buiten de boot. De gemeenteraad van Klundert besloot ten einde raad op 29 december 1909 zelfs tot het nemen van aandelen tot maximaal fl. 25.000,- in een stoomtramverbinding met Zevenbergen “onverschillig aan welke Maatschappij”. Het leidde tot niets.
Ten slotte waagde men de sprong in het diepe: op 17 maart 1911 verscheen er een advertentie in de Nieuwe Rotterdamsche Courant met de oproep in te schrijven op de exploitatie van een autobusdienst tussen Klundert en Zevenbergen. Op dat moment had nog geen enkele autobusdienst in Nederland het langer dan enkele maanden volgehouden. In Drenthe en Gelderland (1898), in Rotterdam (1907) en Amsterdam (1908) was het al snel misgegaan. De belangrijkste oorzaak was dat de toenmalige keiwegen een desastreuze invloed hadden op de gebrekkige constructies. Motorstoringen en veerbreuken lieten van een regelmatige dienstregeling weinig heel.
De gemeenteraad van Klundert stelde op 6 oktober 1911 een Commissie voor de Openbare Vervoermiddelen in ter voorbereiding van de gemeentelijke autobusdienst. Voorzitter Th.A.J. Ziedses des Plantes leidde de onderhandelingen met de Neue Automobil Gesellschaft m.b.H. (NAG) uit Ober-Schöneweide bij Berlijn die een “motoromnibus” in de aanbieding had. De NAG leverde in maart 1912 twee autobussen aan de “N.V. Eerste Groninger Auto-Omnibus Onderneming”, een goede gelegenheid voor de Klundertse commissie om de autobussen met eigen ogen te gaan aanschouwen.
Dat leidde tot het voorstel om een NAG-autobus aan te schaffen, geschikt voor twaalf tot veertien personen op zitplaatsen eerste en tweede klasse. De beoogde bus had een motor van 18 à 22 pk voor een maximumsnelheid van 22 km/h, een gesloten carrosserie met dakgalerij voor bagage en een achterbalkon met drie staanplaatsen. Dat alles voor ongeveer fl. 10.500,-. De commissie adviseerde om ook nog een tweedehands busje aanschaffen voor fl. 4.500,-.
Die 15.000 gulden had de gemeente Klundert niet zomaar ter beschikking, dus dat moest geleend worden. Het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant keurde het raadsbesluit echter niet zonder meer goed. Men betwijfelde of de opbrengst de rente en aflossing wel zou dekken. Het zou nog heel wat rekenwerk kosten. Pas met het afsluiten van een contract met de Posterijen voor het geregelde vervoer van post naar en van het station in Zevenbergen kreeg Klundert het groene licht. Op 11 augustus 1913 ging de opdracht uit aan de NAG voor het leveren van een nieuwe autobus (fl. 10.440,-) en een tweedehandse (fl. 3.800,-). In oktober 1913 werd er nog extra geld uitgetrokken voor de bouw van een autobusgarage.
Het personeel bestond uit twee chauffeurs annex monteurs, Marie Scholte en Karl Rauschendorff. En dan was er nog de 12-jarige Johannes Winde, die voor twee gulden per week als conducteur functioneerde. Op woensdag 13 december 1913 volgde de officiële openingsrit. De volgende dag was marktdag in Zevenbergen en dat leidde meteen tot een chaos, zodat voortaan op die dagen zowel de grote als de kleine bus moesten worden ingezet met meer ritten.
De autobusdienst was een succes! Alleen al in december 1913 vervoerde men 2.928 personen, dat is gemiddeld zo’n 170 tot 180 per dag of een bezetting van 10 à 11 reizigers per rit. Een rit Klundert – Zevenbergen kostte 20 cent, maar er waren ook meer-rittenkaarten verkrijgbaar. Fietsen konden mee voor een dubbeltje. In de euforie van het succes nam men direct een verregaand besluit, namelijk tot de aanschaf van nóg een nieuwe autobus. Dat betekende ook een uitbreiding van de garage.
Op 24 juni 1914 kon de nieuwe bus in gebruik worden genomen, maar inmiddels vertoonden de vervoercijfers een dalende tendens… Eind februari 1914 was het aantal reizigers al gedaald tot 125 à 130 personen per dag, ongeveer acht personen per rit. Een geschat tekort van fl. 2.500,- op jaarbasis kwam in zicht. De genomen maatregelen zetten een neerwaartse spiraal in gang van hogere tarieven en minder ritten per dag, wat leidde tot minder reizigers en minder inkomsten. Dat alles nog versterkt door de tijdsomstandigheden. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ontstond schaarste aan benzine en onderdelen, waardoor de prijzen daarvan omhoogschoten. Kostte de benzine vóór 1914 ongeveer 15 cent per liter, in 1917 was dat al rond de 90 cent.
De banden bleken eveneens een probleem. De bussen waren uitgerust met massieve rubberbanden, die op de slechte weg tussen Klundert en Zevenbergen sneller sleten dan voorspeld. De eerste autobus had al in april 1914 nieuwe banden nodig. Hij had er toen zo’n 10.000 km op zitten, dat was ongeveer twee derde van de levensduur op goede wegen. En ook hier werkte de oorlog tegen. De prijzen stegen, terwijl de kwaliteit steeds verder achteruit ging. Het autobusbedrijf werd in toenemende mate geconfronteerd met banden die al versleten waren na vijf-, vier- en zelfs drieduizend kilometer. Ook veren en kettingen waren aan hevige slijtage onderhevig.
In het najaar van 1915 was het somberheid troef. De beide chauffeurs vertrokken en de Commissie voor de Openbare Vervoermiddelen kwam met verregaande reorganisatievoorstellen, zoals een drastische vermindering van het aantal ritten per dag (3), het staken van het verliesgevende postvervoer en het einde aan de meer-rittenkaarten. Een van de raadsleden kwam met het voorstel om het autobusbedrijf te privatiseren. Ondanks felle tegenstand van Ziedses des Plantes werd ook dit laatste voorstel aangenomen. In reactie op dit besluit bood de voormalige chauffeur Scholte aan om de autobusdienst voor drie jaar over te nemen van de gemeente tegen een subsidie van fl. 1.100,- per jaar en het gratis gebruik van de autobussen en de garage.
Op 1 januari 1916 gingen Scholte en zijn partner A.M. van Alphen van start, maar heel lang ging dat niet goed. In mei en juni 1917 draaiden ze met een verlies van bijna 90 gulden. De gemeente kende een extra subsidie van 60 gulden per maand toe en daarmee reden ze het derde kwartaal uit. Stijgende benzineprijzen en krimpende toewijzingen van de hoeveelheid brandstof maakten de uitvoering van de dienstregeling onmogelijk en op 1 oktober 1917 kwam er een voortijdig einde aan het contract.
Het duurde tot 1 juni 1919 voordat de dienst werd hervat, met één autobus. In 1920 werd het contract vernieuwd en in de jaren daarna leek het allemaal min of meer te lopen. De bussen waren echter al in een technisch belabberde staat. Ze bleken bij afloop van het contract in 1923 echt op. Er werd in 1924 een nieuw contract gesloten met een andere private partij en in oktober van dat jaar slaagde de gemeente erin om de beide autobussen toch nog van de hand te doen voor fl. 700,-. Met die verkoop kwam er een einde aan het gemeentelijk vervoerbedrijf van Klundert.
Dit is een samenvatting van mijn veel uitgebreidere artikel, eerder verschenen in Jaarboek De Ghulden Roos 59 (1999), p. 56-85.
Reageer