De Jood behoeft niet in een wagen te rijden
Luitenant vordert onterecht een auto van Maurits Moerel
In 1944-1946 was in het bevrijde deel van Nederland het Militair Gezag (MG) actief. De taak waarvoor het Militair Gezag in bevrijd Nederland gesteld werd, was drieledig. In de eerste plaats was het Militair Gezag handhaver van de openbare rust en orde. Verder was het belast met het onderhouden van de verbindingen tussen de Nederlandse civiele organen en de geallieerde legerautoriteiten. Ten slotte fungeerde het als voorpost van de Nederlandse regering.
Omdat vervoermiddelen schaars waren werden er veel auto's gevorderd. In het archief van de Provinciale Militaire Commissaris (PMC) zit een klacht die Maurits Moerel op 10 juli 1945 stuurde aan de 1ste Luitenant v/h Transportwezen in Tilburg, waarin hij een wel heel wrange gang van zaken beschrijft.
WelEd.Heer,
Aan Uw verzoek mij, bij ons mondeling onderhoud van 9.Vll.'45 gedaan gevolg gevend, breng ik U hierbij schriftelijk rapport uit over mijn, volgens mij op onbillijke wijze in beslag genomen auto.
Eenigen tiJd geleden kwam ik in Duitschland op legale wijze, door aankoop, aan den auto
Opel Super 6 1938 25104
Motor No. 38/18492
chassis No. 104A 11240
die ik mee naar Holland nam om hem in den Haag te laten registreeren. Toen ik echter in den Haag aankwam was het registratiebureau gesloten (Zaterdag middag) en moest ik onverrichterzake naar Tilburg, mijn woonstad, terugkeeren. Daar ik mij s'Maandags weer bij mijn eenheid in Duitschland moest melden had ik dus geen gelegenheid meer om registratiebewijzen en rijvergunning aan te vragen. Een mijner vrienden, de meubelfabrikant d.Kuizinga, die uitsluitend voor de oorlogsgetroffenen werkt en zeer om een wagen verlegen zit, verzocht mij hem de auto tijdelijk af te staan. Ik stond hem dit toe maar verzocht hem de wagen eerst te laten repareeren (de waterpomp was defect, reden waarom ik hem niet mee naar Duitschlend, 500 KM afstand, terugnam). Ten tweede zou hij zorgen voor registratie en rijvergunning, wat hij ook deed.
Deze registratie werd 21 Juni verkregen en ook rijvergunning werd aangevraagd. Zondagavond 17 Juni nam ik de Opel mee naar Eindhoven, waar ik hem stalde achter het huis van Kaptein Matla, met wien ik den volgenden morgen reeds vroeg naar Duitschland zou vertrekken.
Ik deponeerde de sleutels van mijn wagen bij Mevrouw Matla, die ze slechts aan den Heer Kuizinga zou overhandigen. Bij de Fam. Matla was een 1ste Luitenant van het Tolkenbureau in huis die ik echter niet kende. Hij wist dat de wagen waarsohijnlijk 1 à 2 dagen in Eindhoven zou staan. Maandag morgen juist nadat de Kapitein en ondergeteekende vertrokken waren, verbrak deze officier het slot van mijn stuur en reed mijn wagen naar de garage van het Militair Gezag. Hij zou zich tot Mevr. Matla, haar zuster en schoonzuster als volgt uitgeleten hebben:
“De Joden hebben ons altijd bedrogen en bestolen, de Jood behoeft niet in een wagen te rijden. De Duitschers namen mijn wagen, ik neem de zijne.”
Op 22 Juni had ik mij met een opdracht bij mijn Majoor in Eindhoven te melden en na ons onderhoud deelde ik hem mede wat ik vernomen had. Majoor Willems vertelde mij daarop het volgende.
De luitenant Brandenburg had zijn WelEd.Gestr. medegedeeld dat ik een wagen bezat en die misschien wel aan het Tolkenbureau zou willen verhuren. Daar de Majoor zeer om een wagen verlegen zat, gaf hij hem toestemming hierover met mij te onderhandelen.
De luitenant Brandenburg was mij onbekend en ik heb ook nooit een onderhoud met hem gehad. Toen den volgenden dag door den Majoor naar het resultaat van de bespreking werd gevraagd, antwoordde de luitenant dat hij maar niet met mij geproken had maar de wagen door het Militair Gezag in Bindhoven had laten vorderen en wel voor het Tolkenbureau. Hierop belde Majoor Willems direct het Militair Gezag op en deelde aan den luitenant Zoethout mede dat hij liever zou loopen dan een op een dergelijke vunzige methode verkregen wagen zou willen gebruiken. Het Militair Gezag moest er zich wel van bewust zijn, dat een verzoek om een wagen in beslag te nemen op een dergelijke manier nooit van hem, maar uitsluitend van den zijn bevoegdheid overtredende luitenant was uitgegaan en hij verzocht dan ook om annulatie van beslagname. Luitenant Brandenburg werd op staanden voet uit den dienst ontslagen.
Uit het voorgaande zal U blijken dat van een verstoppen geen sprake was, dat er in tegendeel alles in het werk werd gesteld om dezen wagen aan het Nederlandsohe bedrijfsleven ten goede te doen komen en dat wel op legale wijze. Slechts de tijd had mij ontbroken om een rijvergunning in bezit te hebben. Deze rijvergunning werd inmiddels op 9 Juli verkregen.
IK geloof niet dat het de gewone gang van zake is een wagen op een dergelijke wijze te vorderen. Men zal zich toch wel met den eigenaar of diens plaatsvervanger in verbinding stellen. De luitenant van het Militair Gezag in Eindhoven, de Heer·Zoethout. bevestigde mij dit.
Hij zei mij dat als hij geweten had op welke wijze Brandenburg aan den wagen was gekomen, hij zeer zeker niet tot vordering zou zijn overgegaan, maar nu hij dezen wagen had wilde hij er geen afstand meer van doen. Toen ik hem verzocht de gevorderde wagen tan aan den Tilb. fabrikant toe te wijzen, was zijn oordeel dat de wagen daar te goed voor was en hij hem hield voor het Militair Gezag en dat als deze fabrikant een wagen noodig had, hij zich in verbinding moest stellen met het Mil.Gezag in Tilburg. Dit laatste punt is nu de rede waarom ik mij tot U wend. Ik geloof dat het tegen alle ethisohe begrippen indruischt een wagen die op een dergelijke methode is gevorderd na met de feiten op de hoogte gesteld te zijn, dezen niet aan den eigenaar weer ter besohikking te stellen. Tevens behoort deze auto onder Tilburg en niet onder Eindhoven. De wagen stond er slechts 1 à 2 dagen en·is dus wel degelijk een Tilburgsche wagen. Indien dus van vordering sprake zou zijn geweest zou dit in ieder geval door het Mil.Gez. te Tilburg moeten hebben plaats vinden. Daar echter ondergeteekende zelf reeds den wagen in bruikleen aan het bedrijfsleven deed ten goede komen, zou zijns inziens van een in beslagname geen sprake kunnen zijn.
Hopend U hiermede volkomen te hebben ingelicht en in het vertrouwen dat door U deze kwestie tot een gezonde oplossing zal gebracht worden, verblijf ik met de meeste hoogachting
Onderaan de brief staat met potlood aangetekend, dat de auto in opdracht van ir. Kouwenhoven [transportofficier van het Militair Gezag. Redactie] zal worden teruggegeven aan de eigenaar.
Maurits, werkzaam in de textielindustrie, verkreeg in juni 1947 kenteken N-3671. Dat had tot die tijd op naam gestaan van dr. S.M. Moerel, die in september 1944 in Auschwitz werd omgebracht, evenals zijn vrouw. Hij zal tot die tijd gebruik hebben gemaakt van het nummerbewijs van zijn vader.
Reageer